lītis, f. (oudlatijn: stlis);
1. in 't alg., geschil, twist, onenigheid.
2. in ’t bijz., rechtsstrijd, proces, litem intendere alci of inferre in alqm litem capitis, aandoen, Cic., litem obtinere (winnen) aut amittere, Cic., litem perdere, Cic., Hor., litem orare, voeren, Cic., litem dare secundum alqd, het proces beslissen, Cic., secundum alqm, in iemds voordeel, Val. Max. | meton., de zaak -, het voorwerp waarover geprocedeerd wordt, litem in rem suam vertere, Liv., litem lite resolvere, een betwiste (duistere) zaak door een even betwiste (duistere) zaak verklaren, Hor., litem aestimare, zie aestimo.