ĭi, n.
1. krijgsdienst.
2. overdr., roverij, struikroverij, rooftocht, bij Cic. ook van onbevoegd oorlog voeren, vand. dikwijls scheldwoord voor plichtvergeten burgers; overdr., listen en streken, schelmerij; meton., roversbende (ook van burgers, die zich tegen de staat verzetten). | dam- of belegeringsspel der ouden (lusus latrunculorum).