Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Iūs

betekenis & definitie

1. iūris, n. saus, soep.

2. iūs, iūris, n. recht
I. (objectief), het recht, als samenvatting van wetten, verordeningen en gebruiken, voorschriften van wetgevers en juristen
a. in ’t alg., ius ac jas, menselijk en goddelijk recht, Cic., contra ius fasque, tegen recht en plicht, Cic., Sall., ius bonumque, recht en gerechtigheid, Sall., iura dare, wetten geven, Liv.
b. in ’t bijz., het recht, als samenvatting der rechten van een bepaalde soort, ius gentium, Cic., civile, Cic., iuris publici, iuris civilis prudentia, Cic.; vand. de rechtsformules der oude juristen, ius Flavianum, Cic. | het recht = hetgeen recht is, summum ius summa iniuria, Cic., iure uti, volgens streng recht te werk gaan, Cic., ius dicere, Cic., of reddere, Liv., recht spreken (van de voorzitter der rechtbank, b.v. van de praetor, stadhouder enz.), ius petere, iets in rechten laten uitmaken, Cic., iura dabat populo praetor, deed rechterlijke uitspraken, Ov.; meton., het gerecht (als plaats), in ius vocare, Cic., in ius ire, Ter., of adire, Cic.

II. (subjectief)

a. in ’t alg., recht, bevoegdheid, aanspraak, iura communia, gelijke rechten, Cic., ius caeli, op de hemel, Ov., ius est m. inf., Cic., m. ut en coni., Tac., iure, volgens recht, op rechtmatige wijze, Cic., suo iure, krachtens zijn persoonlijk recht, Cic., iusto iure, Liv., of iure optimo, Cic., met het volste recht.
b. in ’t bijz., recht, voorrecht, privilege, iura populi, Sall., ius civitatis, het bezit van alle burgerlijke rechten, burgerrecht, Cic., ius metallorum, het recht om op zijn bezittingen mijnen aan te leggen, Suet. | recht = macht, ius agendi cum plebe, Cic., alci ius de alqo dare, Liv., sui iuris esse, zelfstandig, onafhankelijk zijn, Cic., alqm proprii iuris facere, iemd zelfstandig, onafhankelijk maken, Iust., maar alqm sui iuris facere, iemd aan zich onderwerpen, Vell., in paucorum ius atque dicionem concedere, Sall.; c. gen. obi. of m. in c. acc., macht over enz., corporis, equorum, Ov., in aequora, Ov.

< >