(1);
1. intr., zweren, een eed afleggen, absol., Cic., per Iovem, bij, Cic., in verba alcs, volgens de door iemd voorgezegde eedsformule, Hor., Liv., in verba principis, de vorst gehoorzaamheid en trouw zweren, hem huldigen, Tac., zo ook in nomen pricipis, Suet., in litem, de zaak, waarover het proces loopt, bezweren, Cic., iurantia verba, de woorden van de eed, Ov. | in ’t bijz., samenzweren, in facinus, Ov., in alqm, Ov. | iuratus, gezworen hebbend, beëdigd, onder ede.
2. trans., zweren, verissimum iusiurandum, Cic. | onder ede verzekeren, - getuigen, - bevestigen, alqd, Cic., m. acc. c. inf., Cic., Caes. | bij iemd zweren, Iovem lapidem, bij de stenen beeldzuil van Juppiter op het Kapitool, Cic., iurata numina, bij welke men gezworen heeft, Ov., diis iuranda palus, waarbij de goden moeten zweren (de Styx), Ov. | onder ede loochenen, calumniam, zweren, dat men niet wil chicaneren, Cic.