1. ongeldig.
2. zonder gevolg of uitwerking, vruchteloos, nutteloos, vergeefs; neutr. subst., ad (Liv.) of in (Tac.) irritum cadere, verijdeld worden, mislukken, vruchteloos zijn, ad irritum redigere, verijdelen, Liv. | overdr., (van personen) irritus urget, Verg., c. gen. obi., spei, in zijn hoop bedrogen, Curt.