Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Irrĭtus

betekenis & definitie

1. ongeldig.

2. zonder gevolg of uitwerking, vruchteloos, nutteloos, vergeefs; neutr. subst., ad (Liv.) of in (Tac.) irritum cadere, verijdeld worden, mislukken, vruchteloos zijn, ad irritum redigere, verijdelen, Liv. | overdr., (van personen) irritus urget, Verg., c. gen. obi., spei, in zijn hoop bedrogen, Curt.

< >