i, n.
1. eig., ruimte tussen twee palissaden (valli), vand. tussenruimte, afstand, signi, Cic., ex intervallo, van verre, Liv.; (in de muziek) interval, sonorum, Cic. | (van tijd) tussentijd, pauze, ex intervallo, na geruime tijd, Cic.; in ’t bijz. rustpunt, pauze (in de rede), ook = vrije tijd, pauze, ontspanning.
2. overdr., onderscheid, afstand.
