mīïsi, missum (3);
1. trans., daartussen laten komen, ertussen leggen, trabes, Caes., valle intermissa, daar er een dal tussenlag, Caes., intermissa nocte, daar de nacht intussen gevallen was, Caes. | ertussen laten uitvallen, vand. (een ruimte) daartussen leeg -, vrij -, open -, onbezet laten, afbreken. | (een tijd) laten voorbijgaan, ongebruikt laten, in het pass. = verstrijken, reliquum tempus ab labore, Caes., nullam partem nocturni temporis ad laborem, Caes., nullum diem intermittit, quin etc., Cic. | (een werkzaamheid enz.) voor enige tijd staken, doen ophouden, afbreken, pass. mediaal = intermitteren, ophouden, intermissa libertas, een tijd lang belemmerd, Cic. | (een ambt) tijdelijk onvervuld laten, (een overheid) suspenderen. | (een provincie) voor het ogenblik opgeven.
2. intr., een tussenruimte laten, afbreken, ophouden, non intermittunt, zij rukken onophoudelijk nader, Caes.