I. cīdi, cīsum (3), middendoor snijden, - steken, - graven; in het midden insnijden, intercisa valles, door het dal gevormde insnijding, Auct. bell. Alex.
II. intercĭdo, cĭdi (3);
1. ertussen vallen, - neervallen. | overdr., ertussen voorvallen.
2. ergens tussendoor vallen. | overdr., verloren gaan; aan de herinnering ontsnappen, m. memoriā, Liv., en alleen intercidere, Ov., Tac.; in onbruik komen (van woorden enz.); te gronde gaan, ondergaan, mislukken (ook van personen).