1. a d v. onderaan, van onderen, beneden; ook = in de onderwereld; c o m p. inferius, meer naar onderen, - naar beneden, lager. | overdr., (van tijd) later; (van rang, waarde) geringer.
2. p r a e p. c. a c c., onder, beneden, ook = onder naar, naar . . . neer. | overdr., (van tijd) = later dan; (van grootte) = kleiner dan; (van rang, waarde) = onder, geringer dan, lager dan.