fēci, fectum (3)
1. in ’t alg., (met iets) aanmaken, -lengen, vermengen.
2. in ’t bijz., (met een kleurstof) drenken, verven, kleuren; overdr., inwijden in, vullen met, (puer) iam infici debet iis artibus, Cic. | (met een vergif enz.) vermengen, - drenken, vergiftigen; overdr., vergiftigen, verpesten, aansteken, besmetten, bevlekken, animum of alqm alqa re, Cic., poët. infectum scelus, de misdaad, waarmee zij bevlekt zijn, Verg.