Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Indŭo

betekenis & definitie

dŭi, dūtum (3);

1. eig., aandoen, -trekken, -leggen, galeam, opzetten, Caes., anulum, aan de vinger steken, Cic., scalas, op het hoofd nemen, Ov.
2. overdr., bekleden = met iets omgeven, bedekken, voorzien, dii induti specie humanā, Cic., alci speciem latronis, iemd als struikrover voorstellen, Liv., homines in vultus ferarum, veranderen, Verg.; zich toedelen, - toekennen, aannemen, sibi cognomen, Cic., hominum figuras (van de aarde), Ov., proditorem et hostem, de rol van verrader en vijand op zich nemen, Tac., diversa, verschillende gevoelens omhelzen = tot verschillende partijen behoren, Tac.; zich (met iets) inlaten, (op iets) ingaan, beginnen, societatem, Tac. | in ’t bijz., zich (in iets) verwarren, verwikkelen, (in iets) treden, vallen, geraken en dgl., se vallis, Caes., se hastis, Liv.; se in laqueos, Cic., indui confessione suā, zich verstrikken in enz., Cic.

< >