Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Impĕrātŏr

betekenis & definitie

ōris, m. bevelhebber, gebieder (ook bijnaam van Juppiter). | in 't bijz., opperbevelhebber (van een leger), veldheer, ook als eretitel, die een veldheer, na een grote overwinning van leger en senaat ontving, gewl. achter de naam geplaatst; sedert Caesar titel der heersers, gewl. voor, maar ook achter de naam gezet, heerser, verder = (Romeins) keizer.

< >