bŭi, bŭtum (3);
1. eig., (met iets) drenken, bevochtigen, (in iets) indopen, alqd alqa re, Cic., poët., sagittas, met pijlen gewond worden, Ov.
2. overdr., besproeien, bezoedelen, bevlekken, aansteken, vervullen, alqd alqa re, Cic. | gewennen aan, onderrichten, inwijden in, alqm of se alqa re, Cic., vooral van een eerste, oppervlakkige kennis, dialecticis, Cic. | poët., inwijden, proberen, beginnen.