Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Frĕmo

betekenis & definitie

ŭi, ĭtum (3);

1. intr., een dof geraas maken, brommen, gonzen, brullen, bruisen, ruisen, snuiven, snorren, (van paarden) hinniken, (van wolven) huilen, (van mensen) mompelen, weeklagen, brullen (van pijn), razen, gedruis maken, (van een gerucht) lopen.
2. trans., morren, morrend uiten; driftig -, luid eisen, roepen om enz.'

< >