ūs, m.
1. in 't alg., het zich buigen, - krommen, - wenden; buiging, ombuiging, kromming, wending, bocht; zij-, omweg. | overdr., wending, wijziging; plur., afwijkingen (van het thema).
2. in de circus = draai, boog (om de eindpaal). | overdr., keerpunt, overgang (van een leeftijd), jaargetijde).