traxi, tractum (3);
1. ergens uittrekken. | overdr., uittrekken, -rukken, ontrukken, losmaken, bevrijden; verdelgen.
2. (ergens uit) te voorschijn trekken, - voeren, - slepen. | overdr., (aan het licht) brengen, scelera in lucem, Liv.; opvoeren, verheffen, alqm ad honorem, Liv.
3. rekken, op de lange baan schuiven; praegn., alqm, iemd ophouden, iemds zaak op de lange baan schuiven, Liv., Suet. | in ‘t bijz., (de tijd) zoek-, doorbrengen.