vāsi, vāsum (3);
I. intr., uit-, naar buiten gaan, te voorschijn komen
a. eig., ex corpore, Cic., balneis, Cic., retro ex angustiis, zich terugtrekken, Curt., in terram, landen, Liv.; ook van zaken, ceterae naves evadunt, bereiken de oever, Curt., amnis evadit in mare, stort zich uit, Curt.; (naar een plaats) op-, omhoogstijgen, -klimmen, ex sedibus in haec loca, Cic. | praegn., ontkomen, -lopen, ab (improbis) iudicibus, Cic., e periculo, Cic., en alleen periculo, Liv., pugnae, Verg.
b. overdr., (als iets) te voorschijn komen, zich ontwikkelen tot, worden, evaserat perfectus Epicureus, Cic. | af-, uitlopen, quo evasura sint, Cic. | ergens heen willen, timeo quorsum evadas, Ter.
II. trans., opstijgen, -klimmen, bestijgen, -klimmen, gradus altos, Verg., ardua, Liv. | over iets heen komen, passeren, afleggen, viam, Verg., amnem, Tac., media castra, Liv. | ontkomen, -lopen, hostes, Verg.; overdr., alcs insidias, Suet., pestem belli, Verg.
