ōnis, f.
1. act., het uitgieten, uitstorten. | overdr., buitensporige uitgave, verkwisting; buitensporige zucht.
2. mediaal, het zich uitstorten, eig. (van een vloeistof) praegn. = de eigenschap van het water, om als het niet tegengehouden wordt, overal heen weg te vloeien, aquae, Cic.; het uitstromen (van een menigte mensen). | overdr., buitensporige ontboezeming, uitgelatenheid, animi in laetitia, Cic.