i, f. Korinthe, beroemde handelsstad in de Peloponnesus, midden op de Ishtmus (vand. bimaris C.), door Mummius (146 v.
C.) verwoest, een eeuw later weer opgebouwd, tegenw. Corinto of Gereme; meton., captiva Corinthus, de buit (aan metalen standbeelden) van geheel Korinthe, Hor.Daarv. Cŏrinthĭus, Corinthisch, sinus, tegenw. Golf van Lepanto, Liv., aes, Korinthisch erts (een door de ouden hoog geschat mengsel van goud, zilver en koper), waarvan men vaatwerk, standbeelden enz. vervaardigde, Cic., vasa, supellex, opus, Cic.; subst., Cŏrinthĭi, ōrum, m., de inwoners van Korinthe, de Korinthiërs, en Cŏrinthĭa, ōrum, n., Korinthisch vaatwerk. | Cŏrinthĭacus, Korinthiacisch.