(1),
1. in ’t alg., iets of op iets trappen. | overdr., vertrappen, met voeten treden, onderdrukken; honen, beschimpen.
2. in ’t bijz., (een plaats) betreden, er op wandelen; praegn., intrappen, vasttrappen of -stampen, huc (in de mand) agrum (aarde) ad plenum (tot boven aan de rand), Verg.