Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Aura

betekenis & definitie

I. ae, f. in engere zin,

a. in ‘t alg., het waaien, luchtstroom, de waaiende lucht, het suizen, windje, koeltje; bij dichters elke (ook hard waaiende) wind, en de lucht in ‘t alg. | poët. meton., plur. aurae = lucht, hoogte, hemel, Verg.; = bovenwereld; = daglicht, openbaarheid. | overdr., zweem, schijn van enz., honoris, Cic., rumoris, Cic., favoris popularis, Liv., levis aura spei obicitur, Liv., vand. vooral dikwijls aura popularis, en in het verband aura alleen, de onzekere gunst van het volk, Cic.
b. in ’t bijz., de atmospherische lucht, die wij inademen, aurae vitales, Verg., haurire auram communem, Quint.; overdr., libertatis auram captare, naar vrijheid snakken, Liv.

II. ae, f. (poët.) in ruimere zin, uitdamping, damp, reuk; glans, glinstering; echo.

< >