(adsūmo), sumpsi, sumptum (3);
1. tot zich nemen, aannemen, alqm sibi tilium, Plin. pan., of alqm in familiam nomenque, adopteren, Tac. | overdr., eandem (laudem) sibi ex Asiae nomine, Cic., ventis alimenta, voedsel bekomen (van vonken), Ov.; zich iets voorbehouden, tractationem orationis sibi, Cic., zich iets aanmatigen, veroorloven, toeschrijven, id sibi, Cic.
2. eig., (vermeerderend) ergens bijnemen. | overdr., in ’t bijz., aan een syllogisme de propositio minor toevoegen; assumpta verba, bijvoeglijke naamwoorden, ook: oneigenlijke, tropische uitdrukkingen, Cic.