arsi, arsum (2),
1. eig., in brand staan, branden, gloeien.
2. overdr., (van ogen) branden, gloeien, fonkelen; (van kleur) fonkelen, schitteren. | (met betrekking tot de hartstocht in ons zelf) branden van begeerte, gloeien, verteerd -, geplaagd worden, (van de redenaar) vuur en vlam zijn, alqā of in alqā of in alqam, van liefde voor iemd branden, Verg., Ov. | (met betrekking tot de hartstocht in anderen) invidiā, gloeiend gehaat worden, Cic.; (van samenzwering, oorlog en dgl.) in gisting zijn, in vuur en vlam staan, quum arderet coniuratio, tot uitbarsting gekomen was, Cic.