De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Gepubliceerd op 07-06-2020

Engelse kunst

betekenis & definitie

In de bouwkunst heerste tot de opkomst der Gothiek de Engels-Normandische stijl, onderdeel van de Romaanse (kathedraal Gloucester, abdijkerk Peterborough); de eerste Gothische kerken zijn uit de 13e eeuw, gekenmerkt meer door lengtedan hoogte-ontwikkeling, vnl. de kathedralen van Lincoln, Salisbury, Canterbury, Durham, York; tot de zgn. decorated style (1280-1380) behoort de kathedraal van Exeter; tot verticale of Tudorstijl (1380—1540) de Hendrik VlII-kapel in Westminsterabdij, de George's kapel te Windsor; daarna de Elizabethstijl (16e eeuw), zijnde overgang naar de Renaissance. Deze en volgende periode sluiten aan bij Ital. classicisme, met Inigo Jones, Wren. Daarnaast tot heden Gothische vormen zeer verbreid. In nieuwere tijd ook veel zgn. landhuisstijl.

De beeldhouwkunst levert in 13e eeuw grafmonumenten (Westminster abdij); eind 18e eeuw door Flaxman navolging van voorbeeld der antieken. In 19e en 20e eeuw; beelden en monumenten, genrekunst.

Tot in de 17e eeuw brengt de schilderkunst slechts portretten en wel door vreemde kunstenaars (Holbein, van Dijck) beoefend. Sedert midden 18e eeuw nationale portretkunst (Reynolds, Gainsborough, Romney, Raeburn, Hogarth). Belangrijk vnl. in 18e eeuw de kopergravure (Strange, Woollet, Reynolds, Smith), verdrongen door staalgravure. Houtsnijkunst met Th. Bewick (i 1775)- Midden 19e eeuw optreden der zgn. Pre-Rafaelisten (Rosetti, Hunt, Millais, Burne-Jones). Aansluiting bij Frans impressionnisme met Whistler. 19e eeuw: Herkomer, Sargent, J. La very.

Engelse taal, op aarde meest verbreide taal, als moedertaal gesproken door 190 mill, mensen; is ontstaan uit Angelsaksisch en behoort daardoor tot W.-Germaanse talengroep, bevat echter veel Lat., Noorse en Normandisch-Franse elementen. Gewoonlijk historisch in 3 afd. gesplitst: Oud-Eng. of Angelsaksisch 450-1100), Midden-Eng. (tot 1500) en Nieuw-Eng. (sedert 16e eeuw). De laatste afd. omvat groot aantal deels inheemse, deels koloniale, dialecten, waarvan dat der V.S. in uitspraak en wijze van uitdrukking (americanismen) en het met vele woorden der Afrikaanse talen vermengde Neger-Engels, het meest van moedertaal afwijken.

Engelse letterkunde. Oud-Éng. (Angelsaksisch), hoofdwerk het heidens epos Beowulf. Middel-Eng. (1154-1533) als hoogtepunt de renaissancedichter G. Chaucer (Canterbury Tales). Nieuw-Eng., eerste hoofdwerk Spenser’s Faerie Queene. De Elizabethperiode: in het drama Shakespeare, dan Ben Jonson, Beaumont en Fletcher. De Puriteinen sloten het theater: Milton’s epos Paradise Lost. De Stuarts (restauratie) begunstigden hofpoëzie: Dryden, Pope. Na de Revolutie 1688 zege der burgerlijke poëzie: Addison, Lillo, de „morele weekbladen”. De rationalistische roman met Defoe en Swift, de gevoelige met Richardson, Fielding, Sterne, Goldsmith, de gevoelslyriek met Thomson, Young, Gray, en de blijspelen met Sheridan leiden naar de 19e eeuw. Burns en de „lake poets” brengen populaire landelijke poëzie; de romantiek bloeit met Wordsworth, Coleridge, Southey; de historische roman met Scott, de Weltschmerz met Byron. Lyriek: Keats; natuurpoëzie: Shelley. Het Victoriaanse tijdperk: Dickens, Thackeray, Eliot; historische roman van Bulwer, Kingsley; essays van Carlyle; kunst los van de tijd: Tennyson, de Brownings, de Pre-Rafaelisten. Classicist is Arnold, zuiver aestheet Wilde; de realistische, na 1880 naturalistische roman brengen Meredith, Hardy, James, Disraeli, dan S. Butler, Bumett, Moore, Haggard. Het naturalistische drama: Jones, Pinero, later Synge, het niet-realistische Phillips, het humanitaire Shaw en Galsworthy; van deze laatste ook society-romans. Vreemde landen schilderen Stevenson, Hearn, Kipling, Conrad, Walpole. Wells brengt stoute wetenschappelijke en historische constructies; Chesterton raakt aan het mystische. Strijd der generaties, van Victorianisme en na-oorlogstijd, oude en nieuwe waarden: Beresford, Mackenzie, J. Masefield, Rosé Macauley, K. Mansfield, D. H. Lawrence, Aid. Huxley, Dor. Richardson, Virg. Woolf, James Joyce, de gezusters Sitwell. Nieuw humanisme van T. S. Eliot.

Engelse Oorlogen: de vier zee-oorlogen, in de 17e en 18e eeuw gevoerd tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden. Algemene oorzaak handelsnaijver (o.a. Acte van Navigatie, 1651).

1. Eerste Eng. Oorlog (1652-1654). Ondanks goede leiding ter zee (M. H. Tromp, Johan Evertsen, W. de With, M. A. de Ruyter) verloopt de oorlog ongunstig, wijl vlootmateriaal de mindere van het Engelse (vlootvoogden Blake, Monk, Deane, Ayscue). Slagen bij Dover, Plymouth, Duins, Dover (1652), Portland, Nieuwpoort, Terheide (Tromp sneuvelt) (1653). Vrede van Westminster 1654.
2. Tweede Eng. Oorlog (1665-1667). Ned. nederlaag bij Lowestoff (1665), overwinning van De Ruyter in 4-daagse zeeslag bij Nortk Foreland (1666); tocht naar Chatham (1667), Vrede van Breda (1667).
3. Derde Eng. Oorlog (1672-1674). Engeland voert die in bondgenootschap met Frankrijk. De Ruyter biedt aan de verenigde vijandelijke vloten het hoofd bij Solebay (1672) en weert in 1673 landingspogingen door de overwinningen bij Schooneveldt en Kijkduin. Vrede van Westminster (1674).
4. Vierde Eng. Oorlog (1780-1784). Veroorzaakt o.a. door Ned. begunstiging van Engelands vijanden (Amerika, Frankrijk). Ned. vloot bij lange na niet opgewassen tegen de Engelse. Enige belangrijk treffen bij Doggersbank (1781, Zoutman). Vrede van Parijs (1784).

< >