werktuigen die dienen om de temperatuur in een goed afgesloten ruimte laag te houden; deze ruimte heet vrieskamer. Vooral aan boord van schepen zijn deze werktuigen van veel nut.
Men kan deze machines onderscheiden in koudelucht-, ammoniak- en koolzuurmachines. De koudeluchtmachine heeft drie cylinders, waarvan de zuigers door middel van een zuigerstang en een drijfstang aan een krukas verbonden zijn. De middelste zuiger wordt door een motor heen en weer bewogen en brengt zijn beweging over op de krukas, die op haar beurt de beide andere zuigers heen en weer beweegt. De lucht wordt in de vrieskamer gezogen, komt in een der cylinders, de zgn. compressor en wordt daar samengeperst. Na afgekoeld te zijn in de afkoeler, komt zij onder de verkregen drukking in de derde cylinder, waar zij wordt geëxpanseerd. Door de uitzetting neemt de temperatuur af.
De ammoniak- en de koolzuurmachine komen, wat haar principe aangaat, met elkaar overeen. Men heeft daarbij een motor, die de zuiger van een ammoniakpomp drijft, verder weer een afkoeler en een vriesleiding. Door de ammoniakpomp wordt de gasvormige ammoniak samengeperst en afgevoerd naar een spiraalvormige buis, die in de afkoeler geplaatst is en door stromend water is omgeven. Onder deze omstandigheden wordt het gas vloeibaar. In die toestand leidt men de vloeibare ammoniak naar de vriesleiding, waar de druk betrekkelijk gering is en de ammoniak weer gasvormig wordt. Deze verdamping gaat gepaard met het onttrekken van warmte aan de omgeving. Tal van koelapparaten berusten op deze principes; er bestaan echter ook refrigerators zonder bewegende delen.