Klachten in de laatste fase van een mensenleven, gekenmerkt door het afnemen van alle levensfuncties.
Aardbei (Fragaria vesca): de wilde aardbei.
De wortel. 5% decoct, 5 minuten laten koken. Twee of drie kopjes daags.
Appelboom (Pyrus malus).
De rijpe vruchten. Dagelijks 100 tot 150 g appelsap.
Boon (Phaseolus vulgaris): de klimboon.
De peulen van snij- en sperzieboon. 6% decoct, 10 minuten laten koken. Twee of drie kopjes daags, met honing.
Dadel (Phoenix dactylifera).
De vruchten. Rijkelijk dadels eten.
Gerst (Hordeum vulgare).
De zaden. 5% decoct, laten koken tot de zaden opzwellen en tussen de vingers kunnen worden stukgeknepen; het verdampende water blijven aanvullen. Drie kopjes daags, met honing en citroensap.
Haver (Avena sativa): de gekweekte haver.
De verbrijzelde zaden. Gebruiken bij het bereiden van soepen of goed gaargekookte pap. Aan deze gerechten honing toevoegen.
Kalebas (Cucurbita pepo); ook kalbas, kauwoerde.
De vrucht. Het gare vruchtvlees eten, in soep uit de oven. CONTRA-INDICATIE: bij anemie (= bloedarmoede) en dyspepsie (= spijsverteringsstoornissen).
Kwee (Cydonia vulgaris).
De vrucht: kweepeer. 150 g kweeperen in fijne plakjes snijden en gedurende 8 dagen laten macereren in 1 liter onversneden droge rode wijn. Twee glazen daags, 1 tot 2 uur na de maaltijden.
Rijst (Oryza sativa).
De ongepelde zaden. Gebruiken in soepen.