I. vorderde, is gevorderd; vooruitkomen, voortgaan: daar onze paarden moe waren, vorderden we niet veel, kwamen wij niet vooruit; een gevorderde leeftijd.
II. vorderde, heeft gevorderd; eisen, vragen; een rechtsvordering instellen: ik vorder mijn recht; rekenschap vorderen. (I en II van hetzelfde grondw.)