Fr. uniforme, Lat. uniformis = eenvormig
1. bn. (eenvormig of gelijkvormig): een uniform tramtarief, men betaalt voor elke rit, groot of klein, hetzelfde;
2. v. uniformen (gelijke dracht of kleding, montering, dienstkleding van krijgslieden, ambtskleding): de meisjes der school dragen uniform als zn. inz. uniform.