Gepubliceerd op 11-11-2021

traan

betekenis & definitie

1. m. tranen, traantje; oogvocht, uit de ogen vloeiend inz. druppelsgewijze; de tranen stonden haar in de ogen; ik zal er geen traan om laten; tranen storten; in tranen badend; zegsw. tranen met tuiten schreien, bitter, nl. grote, dikke tranen, die in een tuitje of spitsje uitlopen; iems. tranen drogen, zijn smart verzachten;

2. v.; visolie: levertraan.

< >