v. (1 plantk. naam van gekweekte één- of tweejarige planten en in het wild levende, overblijvende planten met een kruipende wortelstok; inz. het bekende graangewas, Lat. triticum; 2 tarwekorrels):
1. tarwe behoort tot de familie der grassen; de gewone tarwe of weit, z. ald.; gew. de grove tarwe of spelt, z. ald.; de Zeeuwse tarwe is gezocht; naakte (zonder baarden) en gebaarde tarwe; wintertarwe en zomertarwe; in de hoge oudheid reeds gekweekt door de Chinezen; zie ook Gen. 30 : 14; ‘t beeld der opstanding; strooi (op mijn graf) een handvol tarwegraan;
2. een zak tarwe; er was veel tarwe aan de markt; zegsw. er is onkruid onder de tarwe, Matth. 13 : 24-30: onder veel goeds is ook wat slechts; zie maïs.