m. stijgbeugels (1 voetbeugel aan een riem v. h. zadel afhangende, door middel van welke men te paard stijgt; 2 een der gehoorbeentjes):
1. zegsw. de voet in de stijgbeugel hebben, op weg zijn om hoger op te klimmen, een vast begin hebben, bij een carrière;
2. de drie gehoorbeentjes: hamer, aambeeld, stijgbeugel.