Gepubliceerd op 11-11-2021

staf

betekenis & definitie

I. m. staven, staafje, Z.-N. stafje;

1. stok, stang, staaf van verschillende stof en vorm; fig. stut; Z.-N. halm: de bedelstaf, een wandelstaf; fig. deze knaap zal eens onze staf en steun zijn; Z.-N. de zwakke stafjes;
2. teken van waardigheid der hogere geestelijkheid; teken der vorstelijke macht, schepter; inz. zinnebeeldig: heerschappij: de bevelhebbersstaf; de bisschopsstaf; zie kromstaf;
3. teken der militaire macht; inz. het geheel der personen, die de leiding vormen van een (onderdeel van een) leger; fig. geheel van leidende medewerkers; de bevelhebber met de officieren van zijn commando: de generale staf, de grote staf, de plaatselijke staf;
4. stafmuziek: de staf geeft een concert;
5. als teken der rechterlijke macht in zegsw.: zegsw. de staf breken over (vroeger rechtsw.), fig. een vernietigend oordeel uitspreken over;
6. de stok van een dirigent: met zijn staf beheerste de kapelmeester de stroom v. melodie;
7. toverstok: de staf van de tovenaar.

II. bn.; traag van bevatting, suf.

< >