I. v. (afval v. vlas bij ‘t hekelen).
II. v. (1 verdriet, leedwezen; berouw; 2 wrok, gramschap, wrevel):
1. ergens spijt van hebben; ten (of: in) spijt van, eig. tot verdriet van, fig. ondanks: allerlei moeilijkheden ten spijt; Z.-N. zegsw. tot spijt van wie ‘t benijdt;
2. hij barst nog van spijt.
III. vz. (ondanks): spijt allerlei moeilijkheden slaagde hij.