I. bn. (1 slaafachtig, [als] van een slaaf; geheel onderworpen; 2 zich niet kunnende losmaken van een voorbeeld; zonder enige oorspronkelijkheid):
1. een slaafse eerbied, een slaafse gehoorzaamheid; slaafse werken, lichamelijke arbeid, die op Zon- en feestdagen verboden is; slaafse arbeid, ingespannen arbeid om den brode;
2. een slaafse navolging;
II. bw. (1 als een slaaf; op zeer onderworpen gedweeë wijze; 2 zonder zich van een voorbeeld te kunnen losmaken):
1. iem. slaafs behandelen;
2. een meester slaafs navolgen; de mode slaafs volgen.