Gepubliceerd op 11-11-2021

ronken

betekenis & definitie

ronkte, h. geronkt (klankn. snorken in de slaap; van kevers enz.: snorren, gonzen, brommen; van werktuigen: een zacht of hard, min of meer dof geluid maken): ik hoorde hem ronken; het ronkend bietje; de auto’s ronkten; nog: ronkende taal, snoevende; Z.-N. ik heb er iets van horen ronken, fluisteren, bedektelijk horen vertellen.

< >