Gepubliceerd op 11-11-2021

pot

betekenis & definitie

m. potten (1 aarden of metalen [cilinder of vaasvormig] vaatwerk tot verschillende doeleinden gebezigd; 2 spel: bakje voor de algemene inzet; de algemene inzet; 3 een zekere maat):

1. een bloempot, koffiepot, melkpot, theepot, een zoutpot: potten en pannen; zegsw. daar is voor u een potje te vuur, gij hebt er iets onaangenaams te wachten; ergens een potje mogen breken, ergens iets mogen doen, dat een ander kwalijk wordt genomen, ergens een streepje vóór hebben; zie ook betalen; (kleine) potjes hebben ook oren, (als waarschuwing) kleine kinderen luisteren soms scherp toe; een potje maken, veel geld verdienen; hij is zo dicht als een pot, erg gesloten; zie ook ketel; eten uit de pot van Egypte (Bijbel), overvloed hebben, als de Israëlieten in Egypte, Exod. 16 : 3; wat de pot schaft, het gewone eten; iem. in de pot zetten, de gevangenis; zo doof als een pot; Z.-N. rond de pot draaien, (een vraag) ontwijken; zie ook dood 1, hond 1, Papiniaanse, passen;
2. ieder een stuiver in de pot zetten; de pot winnen; zie potspel; potverteren; alle boeten gaan in de pot; zie potgeld;
3. een pot bier, een pot gember; een potje bier drinken, glas.

< >