Gepubliceerd op 11-11-2021

post

betekenis & definitie

I. m. posten (recht opstaand steunhout of pilaar; inz. deurstijl).

II. m. posten (1 mil. plaats, waar een wacht uitgezet is; de uitgezette wacht; 2 een schildwacht; wachter; 3 onderdeel van een rekening of begroting; 4 bediening, standplaats, ambt; taak; 5 postbode);

1. bij de molen hadden wij een post; op zijn post blijven, fig. zijn plicht blijven doen; op post staan, trekken; een verloren post;
2. een post uitzetten bij gevaar voor inbraak;
3. de verschillende posten samenstellen; enige posten afdoen;
4. deze ambtenaar staat al jaren op dezelfde post; een post van vertrouwen; ik moet om 5 uur op mijn post zijn; het postje van stadsbode;
5. daar komt de post al aan! nog: Z.-N. een post pakken, a) er van door gaan, b) er van langs krijgen;

III. v. in bet. 3 posten (1 openbare instelling, tegenwoordig inz. dienende tot het vervoer van brieven enztot het overmaken of incasseren van geld, tot het verzenden van kleinere pakketten enz.-, posterijen; 2 postwagen, postpaarden, postauto; 3 postkantoor, brievenbus):

1. over de post sturen; per (kerende) post;
2. depost rijdt voorbij;
3. breng deze brief naar de post; op de post doen, posten;

IV. o. (postpapier): een blaadje post.

V. v. posten (pos, z. ald.).

< >