1. ploos, h. geplozen (tot pluisjes trekken, uitrafelen, afpluizen; ook: napluizen): de matroos ploos een eindje touw; die hond houdt van pluizen, beentjes afknagen; daar heb je heel wat aan te pluizen, werk aan:
2. pluisde, h. gepluisd (pluisjes afgeven): dit servet, die zakdoek pluist.