o. platten
I. zn. (1 het platte vlakke gedeelte van iets; a) de brede platte zijde, in tegenstelling met de smalle zijde; b) het vlakke bovengedeelte van iets b.v. een platte afdekking, een klein vlak dak, c) in de weverij; 2 de taal van het platteland, de volkstaal, de streektaal; 3 een soort van botter; 4 dat wat plat, laag bij de grond is, weinig verheven, alledaags);
1. a) met het plat van de degen; boeken, op rug en plat versierd, de platte voor- en achterzijde; met betrekking tot bakstenen en gezaagd hout: op het (zijn) plat, op de vlakke brede zijde; b) een pothuis, gedekt mei een plat van hetzelfde soort hout, een platte afdekking; een uitzicht op een platje, klein vlak dak over een (lager) gedeelte van een gebouw; c) platten of effen stoffen, zonder ribbetjes;
2. plat spreken;
3. kwakken en platjes van Maassluis;
4. het platte, lelijke, gemene;
II. bn. platter, platst (Fr. plat, Gr. platys:1 vlak in verschillende opvattingen; 2 Z.-N. week, zacht, mals; 3 Z.-N. slim, schelms; 4 klaar, duidelijk; 5 gew. eenvoudig, gewoon; niet verheven, alledaags, laag bij de grond);
1. vlak en breed met betrekking tot zaken, die vlak van vorm en oppervlakte zijn: platte bladen der plompen, de platte hand, de uitgespreide vlakte van de hand; vlak met betrekking tot zaken, waarvan de bodem of de onderkant min of meer plat is: een platte modderschuit, platbodemd; een platte schaal of pan, ondiep; vlak en niet hoog: platte dozen, een hoed met geen te hoge of te platte bol; platte boog, boog die geen spanning heeft, waterpas is; vlak in tegenstelling met iets dat rond of gewelfd is: de platte spiegel van een schip, niet gebogen spiegel, vierkant afgesneden achterschip; ook wel van lange, smalle zaken, die ook rond kunnen zijn: een platte plompe sigaar; een plat steentje, vlak en niet dik; een platte neus, die weinig uitsteekt, enigszins ingedrukt schijnt; zie ook platvoeten, platvis; een platte beurs, ledig, verg. platzak; vlak en effen: een plat vlak, zonder enige verhevenheid; draadnagels met platte koppen, een effen vlak vertonende; (diamantslijperij) plat op plat, van een steentje, dat van boven en van onderen plat is; een plat dak, vlak of van boven effen; een platte stoep, een vlakke stenen verhoging langs de voorgevel van een huis; een platte kraag, niet geplooid; ons platte vaderland, zonder verheffingen; het platte land, het open veld in tegenstelling met de steden, buiten de stad; plat glas, ramen met liggend glas, om daaronder groenten te kweken; platte kinderen, die nog niet kunnen lopen;
2. platte boter;
3. den duivel te plat zijn, te slim, verg. ook platje;
4. in plat Hollands, klaar, zuiver, onvervalst, in duidelijke taal;
5. de oude platte zeden; een plat banaal mens, platte onbeduidendheid, een platte ui, plomp, triviaal; van de uitspraak van een taal: plat Amsterdams, verg. bet. 4;
III. als bepaling van gesteldheid (1 op de vlakke zijde; 2 met betrekking tot wat hoog of min of meer verheven was en door de handeling plat of vlak wordt; 3 met betrekking tot het vormen van een min of meer effen vlak door iets):
1. zich plat op de grond werpen;
2. het koren was door hagel plat komen te liggen; verg. ook platslaan;
3. de uitgerafelde touwtjes worden plat uiteengespreid;
IV. bw. (in verschillende opvattingen van plat o.a.: 1 vlak tegen iets aansluitende; zonder tussenruimte; 2 eenvoudig, gewoonweg; 3 plomp, ordinair; 4 van een uitspraak: niet A. B.):
1. de haver is plat tegen de grond geslagen; iets plat opeenlijmen (van timmerlieden enz.);
2. niet plat navolgen, maar kunstig zich eigen maken;
3. zich plat uitdrukken;
4. plat spreken, in dialect.