bleef over, is overgebleven (1 overschieten; ongebruikt blijven; 2 blijven leven na de dood van anderen; 3 blijven logeren, vertoeven):
1 al dit brood bleef over; er bleef ons niets over dan, wij konden niets anders doen;
2 de overblijvenden, in leven gebleven; overblijvende planten, in de winter niet stervende;
3 een nacht overblijven; een trein overblijven.