o. -en (Gr.-Lat. orchestra: half cirkelvormige ruimte voor de koren in het Griekse theater, nu in schouwburg en concertzalen: plaats, waar de muzikanten zitten; ook: de gezamenlijke muzikanten, instrumenten): klein orkest, vol orkest;
orkestdirecteur
m. -en, of orkestdirigent, m. -en, of orkestleider, m. -s, of orkestmeester, m. -s (leider van een orkest);
orkestpartij
v. (dat gedeelte der muziek, hetwelk door het orkest moet worden uitgevoerd);
orkeststuk o. -stukken (muziekstuk voor een orkest).