v. in bet. 2, 3, 4, 5, 6 -n (1 regelmatige plaatsing of schikking van iets, regel, regelmaat; wijze, waarop iets geordend wordt, regelmatige opstelling; 2 geregelde toestand; 3 groep van aan elkaar verwante familiën v. dieren en planten; 4 vereniging van personen, die aan dezelfde regels gebonden zijn inz. vereniging van kloosterlingen; bij uitbr. ridderorde; corporatie; 5 rangorde in de R.-K. hiërarchie; 6 bouwstijl):
1 een man van orde; in alphabetische orde; hij stelde orde op zijn zaken; 2 in een klas moet orde zijn, tucht; orde houden, rust onder de leerlingen; in een vergadering iets aan de orde stellen, zie dagorde; buiten de
orde gaan, tot de orde geroepen worden; alles is in orde (en niet order), op regel, naar behoren geregeld; in orde, weer geheel op orde zijn, gezond; zie ook openbaar 1 3;
3 de klasse der zoogdieren telt verschillende orden;
4 de orde der Dominicanen, der Franciscanen, der Benedictijnen; zie tertiaris; de deken van de orde der advocaten; de orde van Oranje-Nassau;
5 de orde der bisschoppen, der kardinalen; de kleinere orden; de hogere orden, het subdiaconaat, diaconaat, priesterschap;
6 er bestaan vijf orden wat betreft de zuil, nl. de Toscaanse, Corinthische, Jonische, Dorische, Romeinse.