werkte op, h., i. opgewerkt (1 v. beeldhouwwerk enz.: door het bewerken hoog doen opkomen; 2 afwerken of bijwerken; ook: opnieuw bewerken; 3 refl. zich met moeite overeind of naar boven brengen; 4 refl. zich uit de laagte of een minder gunstige toestand omhoog heffen; 5 langzamerhand naar boven gedreven worden, ook fig.; 6 van vaartuigen: in een zekere richting met moeite vooruitkomen):
1. de diepten en schaduwen hoog opwerken;
2. een oude kast opwerken; een tekening opwerken; een gedoodverfd gesprek opwerken, nader uitwerken;
3. zich met de handen opwerken;
4. van nederige stand, heeft hij zich opgewerkt tot ....;
5. die vlek werkt telkens weer op, komt telkens weer te voorschijn;
6. tegen het getij opwerken.