Fr. notable, Lat. notabilis,
1. bn. (aanzienlijk, voornaam): notabele ingezetenen v. d. stad;
2. notabele, notabelen (voornaam of aanzienlijk burger): de notabelen van de stad; Fr. gesch. de bijeenroeping der notabelen onder Lodewijk XVI, 1e. van 22 Febr. 1787-25 Mei 88, en 2e van 6 Nov. 1788-12 Dec. 88 om te beraadslagen over de financiën; Prot. de notabelen, college v. toezicht op de kerkvoogdij.