bw. (1 nu nog, tot de bedoelde tijd; 2 te eniger tijd; 3 voortdurend, bij voortduring; 4 bovendien, daarenboven, zelfs; 5 Z.-N. nochtans):
1. is uw vader nog thuis; leeft uw moeder nog ?
2. zullen wij elkaar nog weerzien?
3. hij hoest nog altijd;
4. nog thee? hij is nog groter dan zijn lange broer;
5. ik had nog gezeid; Z.-N. nog zo groot, tweemaal.