bn., bw. (1 op de natuur betrekking hebbende; 2 naar of volgens de natuur; 3 fig. eenvoudig, ongekunsteld, naïef):
1. natuurlijke historie, wetenschap der dier-, plant- en delfstofkunde;
2. een natuurlijke dood sterven; het natuurlijk verstand, gezond; de natuurlijke loop der dingen; in: je hebt natuurlijk weer gelijk! natuurlijk! zeker; natuurlijk ben ik thuis, het spreekt van zelf;
3. een natuurlijke houding; nog (rechtst.): natuurlijk kind, buitenechtelijk; natuurlijke verbintenis, tot wier vervulling men wel moreel verplicht is, doch niet wettelijk; op natuurlijke grootte, werkelijke.