1. o. -s; plaats of punt tussen twee uitersten; het middelste gedeelte of punt v.
iets: hij woont in het midden v. d. stad, in het midden v. d. nacht; dit blijve in het midden, onopgelost, onafgedaan; hij zat te midden v. d. zijnen; zegsw. iets in het midden laten, er niet over spreken, onbeslist laten; iets in het midden brengen, te berde, ter sprake; te midden der gevaren, er door omringd; in België: in samenst. voor algemeen, centraal b.v. middenbestuur, algemeen; middensectie, commissie van rapporteurs; middenstatie, centraal-station;
2. bw.; ergens midden in, tussenin: hij stond midden in de kamer; het was midden op de dag, d. i. tussen morgen en avond.