loosde, heeft geloosd:
1. loslaten; slaken: een zucht lozen; Z.-N. een pand lozen, inlossen;
2. (overtollig water) laten weglopen; afwateren: het water van een polder lozen;
3. iem. wegsturen, zien kwijt te raken: iem. lozen;
4. uitmonden: rivieren, die in zee lozen.