v. linies, liniën (Lat. linea, Fr. ligne = lijn: 1 evennachtslijn; 2 slagorde van schepen of troepen, een rechte lijn vormende; opstelling van troepen naast elkaar op twee of meer gelederen; de opstelling van schepen recht achter of naast elkaar; ook: rij van forten, versterkingen, verdedigingswerken naast elkaar gelegen; 3 opeenvolgende reeks van bloedverwanten; opeenvolging van bloedverwanten; 4 richting [van de bouw ener kerk]):
1. de linie passeren, a) over de equator gaan, b) over de 50 jaar zijn;
2. in linie geschaard zijn, zich in linie stellen; de water linie; over de gehele linie, op alle punten;
3. in opgaande linie, in neerdalende linie; in zij linie afstammen van; de mannelijke linie;
4. de Heilige linie, denkbeeldige lijn, door het midden van schip en priesterkoor ener R.-K. kerk getrokken, van het westen naar het oosten, zodat het hoofdaltaar aan de oostkant der kerk staat.
