Gepubliceerd op 11-11-2021

lens

betekenis & definitie

I. v. lenzen (1 [glasachtig] lichaam, dat dient om de lichtstralen van richting te doen veranderen, ‘t zij om ze te concentreren in één punt, ‘t zij om ze uiteen te doen gaan; zie concaaf, convex; inz. doorzichtig lichaam, begrensd door twee bolvormige vlakken of een bolvormig en een plat, bij telescopen enz.; 2 deel van het oog):

1. Spinoza sleep lenzen;
2. de (kristal)lens van het oog.

II. v. lensen (spiets, harpoen); z. lensen.

III. v. lenzen (spie of pen tegen een wagenrad), ook luns: een gebroken lens.

IV. bn. (leeg): de pomp is lens, zonder water; de fles is lens, leeg; een schip lens pompen, al het bodemwater er uit wegpompen; mijn beurs is lens of ik heb een lenze beurs, ik ben zonder geld; volkst. iem. lens slaan, bewusteloos.

< >